HOETERICKX Emile

DE KRUIDENIERSWINKEL

Aquarel op papier: 33,5 x 47,5 cm
Gesigneerd, gedateerd en gesitueerd '1886 London' rechtsonder

Schilder van marines, stadsgezichten en decoratieve panelen; aquarellist.

Emile Hoeterickx was een leerling van de Brusselse Academie voor Schone Kunsten. Hij debuteerde als decorateur in de Muntschouwburg te Brussel. Hij was medestichter van ‘L’Essor’ (1880), een vereniging van beeldende kunstenaars in Brussel, actief van 1876 tot 1891.

L’Essor ontstond onder de naam ‘Cercle des Elèves et Anciens Elèves des Académies des Beaux-Arts de Bruxelles’ in 1876, en pas in november 1879 nam de vereniging de naam L’Essor aan. Deze naam verwees niet langer naar een band met de Kunstacademie. Daaruit moest de onvrede met het academisch onderricht blijken en een voorkeur voor een realistische kunst. De stichters aanzagen zichzelf als progressief en wilden zich afzetten tegen de als conservatief en bourgeois bestempelde ‘Cercle Artistique et Littéraire de Bruxelles’. Tot de initiële stichters behoorden Louis Cambier, Léon Herbo, Henri Permeke, Louis Pion en Franz Seghers, merkwaardig genoeg allemaal kunstenaars die nooit het label ‘progressief’ zouden krijgen. Ten tijde van de naamsverandering behoorden Emile Hoeterickx, Julien Dillens, Amédée Lynen en Auguste-Ernest Sembach al tot de groep. Gaandeweg sloten meer kunstenaars zich aan bij L’Essor, waaronder Fernand Khnopff (eerste deelname aan een tentoonstelling van L’Essor in 1881), Frantz Charlet, James Ensor, Dario de Regoyos, Albert Baertsoen, Jean Mayné, Théo Van Rysselberghe, Willy Schlobach, Guillaume Vogels, Léon Frédéric, François Halkett, Pierre George, Adolphe Hamesse, Alexandre Hannotiau, Léon Houyoux en Antoine Lacroix.

Hij werkte in Brussel ook aan de Ecole de l’Art industriel.

Emile Hoeterickx was een fijnzinnig en gedistingeerd kunstenaar.

Periode:
Brussel 1853 - Elsene (Brussel) 1923
Belgische School

Musea:
Antwerpen - Elsene (Brussel) - Doornik

Literatuur:
P. & V. Berko, "Dictionary of Belgian painters born between 1750 & 1875", Knokke 1981, p. 350.